Ik kijk naar mijn eigen buik, die er nogal nonchalant bijhangt op dit moment.
Ik ben gek op het strand. Altijd al geweest. Zo lang ik me kan herinneren zoek ik op warme dagen het liefst het mulle zand op in combinatie met de frisse koelte van de zee. Of – bij gebrek aan een werkelijk strand in de omgeving – iets wat daarop lijkt. Vandaag deed ik zo’n heerlijk dagje ‘strand’ (lees: recreatiewatertje) met onze oudste. Maar daar heb je het: met het woord strand, valt automatisch het woord bikini. En met het woord bikini, boren er vrijwel onmiddellijk gevoelens van onzekerheid mijn maag in. Want op het strand is het toch zeker wel zo’n spelletje van kijken en bekeken worden.
Dat kijken, dat vind ik een feest! Niets heerlijker dan al die verschillende mensen observeren, al dan niet gepaard met de nodige vooroordelen en stereotypering. En volgens mij doen we dat – bewust of onbewust – allemaal. (Let op he mensen, vóóroordelen, NIET véroordelen, da’s een wezenlijk verschil!)
Onzeker
Maar dan komt dat puntje ‘bekeken worden’, waar ik beduidend meer moeite mee heb. Ik voel me namelijk best kwetsbaar in louter twee lapjes stof. Onzeker ben ik mijn hele leven al geweest. Dat is ooit in het verleden ontstaan (ik zal je de Freud-analyse besparen) en zelfs uitgegroeid tot een behoorlijk complex dat ooit mijn hele wezen definieerde. Pas rond mijn dertigste kreeg ik dat goed onder controle. Dat wil niet zeggen dat het nu verdwenen is, maar aan de buitenkant zal je de onzekerheid nooit aan me kunnen zien. Mijn motto is: fake it till you make it. Oftewel, als je maar lang genoeg doet alsof je niet onzeker bent, dan ga je dat vanzelf ook voelen. En het werkt écht! Tenminste, totdat ik op het strand zit. Waar alle striae en mamabuikje verhullende kleding uitgaat en waar vetrolletjes niet verdoezeld kunnen worden onder een corrigerend onderhemd. Wat overblijft is een soort van naakte waarheid.
Confronterend
En ondanks dat ik er best mag zijn (ook in bikini!), vind ik het toch iedere keer weer confronterend. Mijn nieuwe ‘moederlijf’ heb ik duidelijk nog niet volledig geaccepteerd. Onzeker scan ik daarom mijn omgeving af, mijn eigenwaarde afmetend aan wat er zoal rondloopt vandaag. Note to self: niet handig om jezelf dan te vergelijken de meiden van twintig met hun jaloersmakende lijven! Maar gelukkig voor mij zijn er vandaag veel andere moeders om me heen. De één heeft een dikkere buik dan ik, de ander is behoorlijk gehavend door striae en weer een ander schijnt het überhaupt niet te interesseren hoe ze er bijloopt.
Begrijp me niet verkeerd: ik vind deze moeders stuk voor stuk prachtig! Ik bewonder hun onverschilligheid (de moeder die schijt heeft aan hoe ze er bijloopt), heb respect voor hun onbeschroomdheid (de moeder die ondanks haar buik toch gewoon in een bikini loopt, iets wat ik in haar positie niet zou durven denk ik) en vind herkenning in hun onzekerheid (de moeder die het bovenstukje van haar tankini constant naar beneden trekt in een poging de striae op haar lichaam te verhullen). Op zulke momenten geniet ik. Van het feit dat we allemaal mens zijn. Dat we allemaal onze eigen onvolkomenheden en onzekerheden hebben.
Lekker wijf
Maar dan komt er een vrouw het strand op gelopen. Deze vrouw ziet eruit alsof ze regelrecht uit een Baywatch promotiefilmpje is gelopen. Werkelijk álles is perfect aan haar! Haar kont (super strak in een nog strakkere hotpants), haar benen (geen putsen, spataders, verdwaalde haargroei of bultjes van het scheren), haar buik (zonder striemen, vetrolletjes of uitgelubberd vel), haar gezicht (geen facial hair, pigment vlekken, hormonale puistjes of andere onvolkomenheden) en haar lange, perfect vallende haren (geen extensions, gespleten haarpunten of een uitgedroogd geblondeerd takkenbos), kortom: een bloedmooi wijf! En dan hoe ze lóópt! Of eerder: paradéért! Doutzen Kroes is er niets bij. En ik heb gelijk een hekel aan haar. Nou ja, niet echt ik, maar mijn onzekere zelf. Venijnig denk deze onzekere kant van mij: ‘Wacht maar tot je kinderen krijgt!’ En stiekem verkneuter ik me bij het idee dat ook zij ooit moet accepteren dat haar lichaam niet meer wordt zoals het ooit was.
Maar dan – alsof de cosmos me onmiddellijk straft voor die venijnige gedachtegang – duiken haar kinderen op. Inderdaad: kinderen, als in meervoud. Vier om precies te zijn, de jongste geschat op een jaar of vier, net als mijn jongste. Weer zo’n giftige gedachte van mijn onzekere zelf: ‘Die zijn heus niet van haar, straks komt de échte moeder wel in beeld.’
Aannames
Maar als ik de kinderen haar duidelijk hoor aanspreken met de titel ‘mama’, kan ik er niet meer omheen. Damn, dit is niet meer leuk; hier kan ik niet tegenop! Ik kijk naar mijn eigen buik, die er nogal nonchalant bijhangt op dit moment. Meteen trek ik hem in. Maar ondanks dat, haalt hij het niet bij de strakke, platte versie van die van haar, dus uiteindelijk geef ik me gewonnen en laat hem gewoon maar weer hangen. Zinloze inspanning. In een laatste poging om mijn eigen ego op te vijzelen denk ik: ‘Ze is vast geen leuke moeder. Je weet wel, zo eentje die alleen maar met zichzelf bezig is.’ Zo. Dat voelt beter. Toch nog iets aan mij wat beter is dan zij! (Jemig, wat ben ik een secreet als ik onzeker ben zeg!)
Maar helaas: ook die vlieger gaat niet op. Want miss perfect en haar gevolg strijken uitgerekend voor mijn neus op een kleedje neer en ik ben de gehele middag getuige van hoe deze moeder het eigenlijk heel goed doet met haar vier koters. Potje voetballen met de twee oudsten (en ja, ook dát kan ze goed), zwemmen met de middelste (ik heb nog niet eens mijn grote teen in het water gezet), zandkastelen bouwen met de kleinste (ik ben blij dat ik even vijf minuten verlost ben van mijn kleuter), deze moeder doet het allemaal! Ook draait ze haar hand niet om voor het opruimen van een kleur- en geurrijk zindelijkheidsongelukje, sust ze pedagogisch correct een ruzie tussen de oudste en de middelste en wordt ze niet boos wanneer een van de kids een blikje fris laat vallen dat vervolgens over haar en alle handdoeken uiteenspat.
Ze zou geradbraakt moeten zijn na zo’n middag. De wallen op haar knieën moeten hebben hangen. Stront onder haar nagels vandaan moeten krabben. Op zijn minst haar schouders laten hangen van vermoeidheid. Maar nee, niets van dit alles. En ik? Ik voel mijn eigen onzekerheid groeien. Ik háát dat gevoel. En ik voel rancune tegenover haar omdat ze mij dat gevoel geeft.
Oogcontact
Wanneer het tegen het einde van de middag loopt en mijn oudste en ik aanstalten maken om te vertrekken, kruisen onze blikken elkaar. Ik schenk haar een glimlach en haar blik ontspant zich. Ze lacht terug. Dan besluit ik haar een compliment te geven. Over hoe goed ze het in mijn ogen gedaan heeft. Niet omdat ik denk dat ze dat nodig heeft, integendeel. Maar omdat ik vind dat ik het moet zeggen. Want rancune of niet, eigenlijk kan ik alleen maar respect hebben. Bovendien kunnen we over het algemeen wel goed commentaar geven, maar een wildvreemde complimenteren doen we zelden. Dus ik schraap mijn moed bijeen en zeg wat ik wil zeggen.
En dan zie ik het: een vleugje onzekerheid. In haar lach, in haar ogen en in haar verlegen bedankje. Eerlijk? Ik ben een tikkeltje opgelucht: de perfecte moeder is stiekem ook onzeker. Net als ik. Herkenning! Zo zie je maar weer: we zijn allemaal mens.
En ik? Ik ben best een beetje trots op mezelf: niet alleen heb ik een ander positief geraakt (denk ik), maar eveneens ben ik boven mijzelf uitgestegen door mijn onzekerheid en dat lelijke, valse stemmetje dat daarmee gepaard gaat, niet te laten winnen! Mijn inwendige Dalai Lama is tevreden.
Ik hou van het strand, had ik dat al gezegd?